Louis, een Haarlemse fotograaf, poseerde regelmatig en had een markante kop. Hij was een opvallende verschijning: altijd een saffie in de hand, een grote camera om zijn nek, broodmager, een kromgebogen rug, ingevallen wangen en diepe groeven in zijn gezicht. Met zoveel troeven leek het een kat in het bakkie en dus begon ik welgemoed de klei op het staketsel te drukken. Maar het lukte voor geen meter. Ik kreeg de essentie niet te pakken, het leek totaal niet en na drie sessies besloot ik de handdoek maar in de ring te gooien. Dag Louis, jammer, het wordt niks, bedankt voor het poseren.

Maar na een maand begon het toch te knagen. Ik besloot Louis Louis te laten en vond dat het ‘zomaar iemand’ mocht worden.  Ik maakte daarbij echter een veel voorkomende beginnersfout: ik voegde steeds meer klei toe en haalde te weinig weg. De kop groeide en groeide en werd uiteindelijk kolossaal. Jeemig, waar ging dit heen? En wie maakte ik eigenlijk? Geen idee. Maar heel langzaam begon zich toch iets af te tekenen. En ineens, op een dag, ontstond er een verbinding, was er een aha-erlebnis, een inzicht: hé… dit lijkt wel…. dit wordt Elias, de profeet, de ziener! Ik hoorde plotseling de aria ‘Es ist genug’ in mijn innerlijk oor. In deze prachtige basaria, uit het oratorium Elias van Mendelssohn, loopt Elias vol vertwijfeling en wanhoop de woestijn in. Hij ziet het niet meer zitten. En zingt: “Es ist genug! So nimm nun Herr, meine Seele. Ich bin nicht besser, nicht besser denn meine Väter”.  En toen wist ik: dan moeten zijn ogen dus nog gesloten blijven in dit portret. En zo werd de ziende fotograaf een blinde profeet.

Ik zat er mooi mee. Want hoe nu verder? Hoe mal je een profeet? Ik had bovendien geen geld om zo’n grote kop in brons te laten gieten. Uiteindelijk werd het gietsteen en gingen er vele, vele liters mortel in Elias. Het beeld staat nog altijd, als een trouwe wachter, in de vensterbank van mijn atelier. En als ik dan weer eens te lang door dreig te gaan kijk ik even naar die kop en denk: kom, naar huis. “Es ist genug”.